Vraagbaak

Tijdens de eerste twee lesuren van elke dag werken de leerlingen gedurende (meestal) drie weken aan één vakgebied. Zo hebben de leerlingen bijvoorbeeld drie weken lang elke ochtend twee uur wiskunde, of twee uur aardrijkskunde, Nederlands, geschiedenis of een ander vak. Na drie weken volgt er dan een ander vak, waarmee de leerlingen zich weer intensief kunnen verbinden. Basisvaardigheden zoals rekenen en schrijven worden niet alleen in dit periodeonderwijs maar ook in wekelijks terugkerende les- of vakuren geoefend. In deze wekelijkse vakuren worden ook de vreemde talen gegeven, het kunstonderwijs (plastische en muzikale opvoeding), praktijkgerichte vakken en lichamelijke opvoeding en euritmie.

Het doortellen van de klasbenamingen na het lager onderwijs is eigenlijk een uit Duitsland overgenomen gewoonte. Deze gewoonte heeft echter ook haar voordelen:

  • door het hele leertraject lager en secundair onderwijs de klassen te nummeren van één tot twaalf, wordt duidelijk gemaakt dat het over één samenhangend project gaat; men kan weliswaar tussentijds van de steinerschool naar een andere school gaan of omgekeerd, maar dat doet geen afbreuk aan het feit dat het curriculum van de steinerscholen ontworpen is als één geheel;
  • door te spreken van ‘de eerste klas’, ‘de tiende klas’ enz. in plaats van van ‘het eerste’ of ‘het tiende’ wordt telkens opnieuw duidelijk gemaakt dat de klasgroep als dusdanig een belangrijk pedagogisch gegeven is (en tegelijk ook een belangrijke pedagogische opdracht).

Aangezien steinerscholen in Vlaanderen erkende en gesubsidieerde scholen zijn, moeten de leraren er ook erkende en subsidieerbare diploma’s hebben. Dat kunnen specifieke onderwijsdiploma’s zijn, of andere diploma’s aangevuld met een pedagogische bekwaamheid.

Van beginnende leraren wordt gevraagd dat zij zich via nascholing voldoende bekend maken met de steinerpedagogie. Daarnaast wordt van alle leraren gevraagd dat zij zich voortdurend bijscholen en vervolmaken. Voor beide groepen heeft de Federatie een eigen aanbod van cursussen. Er bestaat ook een goede samenwerking met Eduarta, de organisatie die specifiek gericht is op het opleiden tot steinerschoolleraar. Via het Europees samenwerkingsverband ECSWE kan men ook verschillende bachelor- en masteropleidingen in het buitenland vinden.

De meeste middelbare steinerscholen bieden slechts één studierichting aan, namelijk de studierichting ‘R. Steinerpedagogie’. Deze studierichting is erkend als een studierichting met doorstroomfinaliteit en behoort tot het ASO.

De investeringen die nodig zijn om bijkomende studierichtingen aan te bieden, zijn bijzonder hoog. Daarom zijn er slechts een beperkt aantal steinerscholen die deze extra richtingen hebben:

  • in Berchem en Lier wordt naast een A-stroom in de eerste graad ook een B-stroom georganiseerd;
  • in Gent bestaat de TSO-studierichting ‘Bouw- en houtkunde’, die vanaf het schooljaar 2021-22 jaar na jaar wordt omgevormd tot de studierichting ‘Bouw’ met dubbele finaliteit (TSO);
  • in Lier bestaat de BSO-studierichting ‘Duurzaam wonen’, met een specialisatiejaar ‘Bio-ecologische bouwafwerking’ – deze studierichting wordt vanaf het schooljaar 2021-22 jaar na jaar omgevormd tot de studierichting ‘Hout’ met arbeidsmarktgerichte finaliteit (BSO);
  • in Berchem wordt vanaf schooljaar 2021-22 de studierichting ‘Zorg en welzijn’ met arbeidsmarktgerichte finaliteit (BSO) aangeboden in het eerste jaar van de tweede graad, met geleidelijke opbouw in de volgende schooljaren.

Het is niet zo dat steinerscholen te “soft” zijn en leerlingen onvoldoende voorbereiden op de “harde” wereld. Integendeel: de ervaring leert dat oud-leerlingen van steinerscholen meestal méér dan anderen beschikken over sleutelcompetenties zoals teamwork, creativiteit en het vermogen om in (veranderings)processen te denken. Buitenlandse studies tonen aan dat oud-leerlingen van steinerscholen zeer diverse studierichtingen volgen en eveneens in zeer diverse beroepen terecht komen.

Kan een leerling met een diploma ASO-steinerpedagogie aan de universiteit studeren?
Elk ASO-diploma geeft toegang tot de universiteit, ook dat van de richting steinerpedagogie. In de steinerpedagogie wordt geen specialisatie in een vak of vakkengebied aangeboden. Aan de algemene basisvorming van het ASO worden hier eerder kunstzinnige en praktisch-technische vakken toegevoegd. Door de hervorming van het secundair onderwijs zullen hier wellicht nog verschuivingen worden gedaan.

Kan een leerling met het diploma ASO-steinerpedagogie wiskundig-wetenschappelijke studies in het hoger onderwijs aan?
Ja. Bepaalde universitaire studies kan men maar doen na een ingangsexamen of ijkingsproef. Leerlingen met een diploma ASO-steinerpedagogie en voldoende aanleg kunnen dit aan. Voor sommigen vraagt het wellicht enige bijkomende zelfstudie.

Net zoals bij andere studierichtingen in het ASO met gemiddeld 4 uur wiskunde per week, kan het voor bepaalde leerlingen aan te raden zijn om eerst nog een voorbereidend jaar op de wiskundig-wetenschappelijke richtingen in het hoger onderwijs te volgen. Ook de brugcursussen die hogescholen en universiteiten inrichten als herhaling/aanvulling van de leerstof van het middelbaar onderwijs (maand september), kunnen voor studies in deze richtingen zinvol zijn.

Hoe groot zijn de slaagkansen voor leerlingen van de steinerpedagogie in het hoger onderwijs?
In de richting steinerpedagogie zijn de klasgroepen niet verder uitgesplitst naar talenten, waardoor ze op dat vlak meer divers zijn dan elders. Er wordt veel tijd en aandacht besteed aan het optimaal ontwikkelen van ieders talent en motivatie. Het overgrote deel van de leerlingen bereikt op deze manier voldoende niveau voor een professionele bachelor. Een aanmerkelijk deel van de leerlingen kan ook aan een academische bachelor beginnen. Bij de studenten die dit doen, is het studierendement goed te noemen en vergelijkbaar met dat van andere studierichtingen van het ASO.

Steinerscholen zijn geïnspireerd door de pedagogie zoals die door Rudolf Steiner omstreeks 1919 werd ontwikkeld vanuit de antroposofie. In die pedagogie staat de ontwikkeling van het kind centraal, omdat het antroposofisch mensbeeld ervan uitgaat dat elk kind met een eigen opdracht aan het leven begint. Het wil zijn eigenheid tot uitdrukking brengen, zichzelf en de wereld ontdekken, en zich verder blijven ontwikkelen.

Om dit te bereiken is het van belang dat het de kans krijgt om lichaam, ziel en geest evenwichtig in beweging te brengen. De individualiteit van het kind is hierbij richtinggevend. Maar tegelijk is deze persoonlijke ontwikkeling ook sterk leeftijdsgebonden. Het is de opdracht van de leraar om bij een kind datgene te helpen ontwikkelen wat op een bepaalde leeftijd aan de orde is, gezien vanuit het kind, en gekoppeld aan de lichamelijke, psychische en geestelijke ontwikkelingswetmatigheden.

De tendens om economisch nuttige vaardigheden zo vroeg mogelijk bij te brengen – ICT-vaardigheden, competenties voor de arbeidsmarkt, argumenteren zoals volwassenen, enz. – wordt door de steinerscholen niet gevolgd. Dit zou getuigen van weinig inzicht in (en een gebrek aan respect voor) het kind en zijn leeftijdsgebonden ontwikkeling. Uiteraard zijn dat belangrijke vaardigheden om in de hogere jaren van het secundair onderwijs bij te brengen, maar in de lagere jaren (en zeker in de basisschool) is het veel belangrijker om pedagogisch te werken en op die manier een vruchtbare onderlaag voor die maatschappelijke competenties te leggen.

De door de overheid geformuleerde eindtermen zijn zeer gedetailleerd en zeer talrijk, in die mate dat het realiseren van bijzondere pedagogische opvattingen zoals die van de steinerpedagogie, niet meer mogelijk is. In 1996 reeds sprak het Arbitragehof (nu: Grondwettelijk Hof) een vonnis uit waarin de toenmalige eindtermen omwille van deze reden ongrondwettelijk werden verklaard en vernietigd.

De Vlaamse overheid heeft sindsdien steeds voorzien dat scholen met bijzondere pedagogische opvattingen via een speciale procedure ‘eigen’ eindtermen konden indienen. Na controle door twee commissies (een commissie van inspecteurs en een commissie van deskundigen) worden deze eindtermen dan door de Vlaamse Regering en door het Vlaams Parlement gelijkwaardig verklaard met de reguliere eindtermen.

De steinerscholen hebben deze procedure ondertussen al meer dan tien keer doorlopen, telkens voor andere onderwijsgeledingen en soms voor afzonderlijke vakken of competenties. Op de pagina ‘documentatie’ kan men de huidig geldende eindtermen voor de steinerscholen vinden (alsook de leerplannen). Deze ‘eigen’ eindtermen zorgen ervoor dat de steinerscholen voor bepaalde inhouden of competenties andere leertrajecten kunnen volgen, alsook eigen accenten kunnen leggen binnen bepaalde vakken of clusters.

In België is elke school verplicht om een levensbeschouwing te onderwijzen. Aangezien de steinerscholen noch bij een van de erkende erediensten noch bij de areligieuze zedenleer aansluiting vinden, opteren zij voor het vak ‘cultuurbeschouwing’.

In de lagere school worden tijdens dit vak voornamelijk verhalen uit de grote cultuurtijdperken verteld. Deze vertelstof sluit aan bij de ontwikkelingsfasen van de kinderen, later ook bij het geschiedenisonderwijs. In het middelbaar onderwijs worden in dit vak de verschillende godsdiensten en levensbeschouwingen verkend en bestudeerd.

De antroposofie van Rudolf Steiner kan strikt genomen niet als levensbeschouwing worden beschouwd. Steiner zelf definieerde de antroposofie als een (geestes)wetenschap die middels het denken de geestelijke dimensie van de werkelijkheid onderzoekt. De onderzoeksresultaten van de antroposofie, bijvoorbeeld het zogenaamde antroposofische mensbeeld, spelen een rol in het bepalen van het curriculum en de onderwijsmethodes van de steinerscholen, maar de antroposofie zelf wordt er niet onderwezen.

Leerlingen die na 6, 12 of misschien wel 15 jaar de steinerschool verlaten, kunnen dan ook geen theoretische uiteenzetting geven over deze pedagogie, noch over de antroposofie. Ze kunnen enkel vertellen hoe het er in de praktijk op een steinerschool aan toegaat. Met andere woorden: een school is geen steinerschool omdat er een vak ‘Steiner’ wordt onderwezen, maar omdat er elke dag opnieuw vanuit de antroposofische bezieling wordt gewerkt.

Leren omgaan met media is een belangrijke doelstelling voor steinerscholen. Ze vinden het echter uitermate belangrijk dat mediapedagogie op een ‘indirecte’ manier begint. Jonge kinderen moeten eerst goed alle zintuigen leren gebruiken en daarmee de werkelijkheid ervaren. Leren werken met verschillende materialen, kleuren, klanken enz. vormt de basis voor een gezond oordeelsvermogen, ook inzake media. Vervolgens komen de analoge media: het geschreven en gedrukte woord, tekeningen en schema’s, beelden en muziek enz. Voor zover mogelijk wordt er steeds uitgegaan van eerst zelf doen en op basis daarvan ‘gebruiken’. Dat wil zeggen: eerst schrijven, dan lezen. Eerst tekenen, dan tekeningen interpreteren. Enzovoort.

Het is belangrijk dat er voldoende tijd wordt genomen om voor dit alles een stevige basis te leggen. Dat zal hoe dan ook zijn vruchten afwerpen als men dan op een later moment ook de digitale media in de klas brengt.

In de steinerscholen wil men gezond kritisch blijven t.o.v. de techniek en vooral goed nadenken over de pedagogische waarde van de in te zetten techniek in de onderwijspraktijk. Onze fundamentele opdracht is niet de leerlingen voor te bereiden op een virtuele wereld maar op de werkelijke wereld.  Daar hoort omgaan met de computer bij, maar er gaan belangrijke stappen aan vooraf. De rol van de leerkracht is in deze onontbeerlijk, namelijk in de manier waarop betekenis wordt gegeven aan informatie, ook als die verkregen wordt via ICT. Het gebruiken van ICT op zich is immers geen garantie op het verkrijgen van relevante informatie. Men moet elke informatie door middel van kennis in een breder kader kunnen plaatsen.

De steinerscholen gaan uit van het principe dat de afgestudeerden in staat moeten zijn om op een adequate manier om te gaan met ICT.

Het wetenschappelijk onderwijs in de lagere school en in de eerste graad van het secundair onderwijs is gebaseerd op het leren waarnemen van biologische, chemische en natuurkundige fenomenen en op het zelf leren ontdekken van de bijhorende wetmatigheden. Vanaf de negende klas (tweede graad S.O.) komen er ook meer abstracte modelvoorstellingen en begrippen van de moderne natuurwetenschappen aan bod, hoewel er tot in de twaalfde klas ook aandacht aan het waarnemen van de fenomenen wordt besteed. Deze aanpak leidt in het algemeen tot een grotere openheid voor de natuurwetenschappen, alsook tot een grotere vertrouwdheid met het denken in termen van processen en veranderingen.

Letterlijk betekent het woord ‘goed, of mooi ritme’. Het is een bewegingskunst die door Rudolf Steiner en zijn vrouw werd geïnitieerd. In tegenstelling tot bewegingen uit de gymnastiek, de pantomime of de danskunst, die volledig vrij gevormd kunnen worden, is er in de euritmie voor elke klank respectievelijk toon een bepaald gebaar dat hiermee verbonden is. Je zou dus ook kunnen spreken van zichtbaar gemaakte taal of muziek. Vanuit pedagogisch oogpunt levert de euritmie een niet te veronachtzamen bijdrage tot de coördinatie van lichaam en geest, van denken, voelen en willen.

Euritmie is echter geen gebruikelijk vak in ons land; het valt dan ook vrijwel altijd buiten de subsidies. Scholen die euritmie willen inrichten, moeten dat dus zelf bekostigen. Een tweede reden waarom niet alle steinerscholen euritmie aanbieden, is het internationale tekort aan lesbevoegde euritmisten.

Steinerscholen behoren in Vlaanderen tot het vrij gesubsidieerd onderwijs en worden op dezelfde wijze gesubsidieerd als bijvoorbeeld de scholen van het katholiek onderwijs. Net als in alle andere scholen volstaan die subsidies niet voor de volledige werking van de scholen en al helemaal niet voor de kosten voor de schoolinfrastructuur (gebouwen).

Steinerscholen rekenen dus kosten aan aan de ouders. In het basisonderwijs worden hiervoor de regels van de maximumfactuur gerespecteerd. In het secundair onderwijs kan men in het schoolreglement terugvinden hoeveel de jaarlijkse kosten bedragen.

Via de ondersteunende ouderverenigingen wordt een beroep gedaan op de vrijwillige inzet van ouders. Via de regelmatige ouderavonden waar over de pedagogie en het leven in de klas wordt gesproken, wordt ook de ondersteuning georganiseerd die de ouders aan de school bieden. Dat engagement kan op veel verschillende manieren vorm krijgen: financieel, materieel en/of werkkracht.

Om een school op te richten moeten men voldoen aan de oprichtingsnormen van de Vlaamse overheid. Die verschillen voor het basisonderwijs en het secundair onderwijs.

In beide gevallen is het noodzakelijk dat er een stabiele groep ouders is die zich hiervoor jarenlang willen engageren. Voor zulke groepen is er advisering mogelijk vanuit de Federatie. Zie hiervoor de pagina contactpersonen.

Met het onderwijsdecreet van juni 2017 werd het ondersteuningsmodel ingevoerd ter vervanging van de vroegere GON-begeleiding. Dit ondersteuningsmodel voorziet onder meer in de mogelijkheid ondersteuningsnetwerken op te richten. In een ondersteuningsnetwerk staat de samenwerking tussen scholen voor gewoon en buitengewoon onderwijs centraal. Ook het CLB en de pedagogische begeleidingsdiensten zijn partner in het ondersteuningsnetwerk.

Binnen de koepel Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers (OKO) werd afgesproken een eigen ondersteuningsnetwerk op te richten. Dit netwerk wil ook open staan voor andere scholen (ongeacht het net) waar dit de continuïteit van reeds lopende (vroegere GON) ondersteuning mogelijk maakt. Vandaar dat we kozen voor de naam OKOplus.

Het ondersteuningsnetwerk OKOplus voorziet een regeling voor de ondersteuning van leerlingen met een (gemotiveerd) verslag voor de types basisaanbod, type 3 en type 9.

Voor de ondersteuning van de leerlingen met een (gemotiveerd) verslag type 2, type 4, type 6, type 7 STOSS en type 7 auditief, richten we ons tot de Parcivalschool, die ondersteuning aanbiedt vanuit de Steinerpedagogie. Hiervoor dienen de scholen voor gewoon onderwijs deze leerlingen aan te melden bij Agodi.

Voor meer informatie over de werking van OKOplus: http://okoplus.be/onewebmedia/Krijtlijnen%20OKOplus%202019_2020_2019.06.25.pdf

Actueel

Nieuwe minimumdoelen voor 2e en 3e graad S.O.

Op woensdag 12 juli 2023 gaf het Vlaams Parlement groen licht voor de nieuwe minimumdoelen voor de 2e en 3e graad S.O.

Poëzie is het hart van de Steinerschool

Een gedicht van Wilbert Lambrecht.

Winterhulp voor Oekraïne

De ECSWE werkt samen met de internationale hulporganisatie Die Freunde der Erziehungskunst Rudolf Steiners om de steiner/waldorf-beweging in Oekraïne te helpen overleven.

Onze pedagogische begeleidingsdienst als partner in het Europese HERMMES-project (Holistic Education, Resilience and Media Maturity in Educational Settings)

Vanaf 1 april 2022 is de pedagogische begeleidingsdienst van de Federatie Steinerscholen een actieve partner van HERMMES